Madeleine van Strien-Chardonneau
’IK HEB GEEN BROERTJE, DUS IK MAG LEREN’. ISABELLE DE CHARRIèRE OVER OPVOEDING1 |
![]() |
In Trois Femmes (1796), een van haar meest ambitieuze romans, beschrijft
Isabelle de Charrière door tussenkomst van een van haar romanfiguren, Constance,
een utopisch project van het soort waar men in de XVIIe eeuw zo verzot op was:
een onderlinge verwisseling van een tweeling, waarbij de jongen zal worden opgevoed
als meisje en het meisje als jongen. De afloop van het experiment wordt niet
beschreven in de roman, maar Constance die ervan overtuigd is dat mannelijke
en vrouwelijke intelligentie niet wezenlijk van elkaar verschillen, hoopt vurig
dat, wanneer de hele onderneming eenmaal tot een goed einde is gebracht, zoveel
mogelijk anderen haar opvatting zullen delen. Dat de auteur er dezelfde mening
op na houdt, blijkt uit haar romans en uit de correspondentie die ze onderhield
met jonge mannen en jonge vrouwen op wier vorming zij toezag. Zij verwerpt daarin
de intellectuele inferioriteit van de vrouw, terwijl ze precies de kern van
het probleem blootlegt: de oorzaak van die veronderstelde inferioriteit ligt
in de opvoeding die vrouwen krijgen.
Al in haar allereerste romans, zoals bij voorbeeld in Lettres écrites de
Lausanne (1785), toont Isabelle de Charrière zich geïnteresseerd in het
vraagstuk van de opvoeding. Ook de laatste tien jaren van de eeuw waren vruchtbaar
in dit opzicht. Haar gedachten over opvoeding, zowel van mannen als van vrouwen,
komen in haar romans uit deze periode uitvoerig aan bod: Henriette et Richard
(onvoltooid, in 1792 geschreven), Trois Femmes (1796), Sainte Anne
(1799), Sir Walter Finch et son fils William (1799). In de laatste roman
begint een vader bij de geboorte van zijn zoon een dagboek, dat hij deze laatste
zal geven als hij meederjarig wordt. Naast haar romans beschikken we over uitvoerige
correspondentie waarin de ideeën over opvoeding worden besproken en verder worden
uitgewerkt, voorzien van concrete pedagogische richtlijnen. De correspondentie
met haar jonge vriendinnen Henriette L’Hardy (1791-1795) en Isabelle de Gélieu
(1795-1805) en haar neef Willem-René van Tuyll van Serooskerken (1793-1805)
biedt buitengewoon veel materiaal in dit opzicht.
Bij het onderzoek naar de opvattingen van Isabelle de Charrière over de opvoeding
van vrouwen en mannen, baseer ik mij op haar romans en op haar correspondentie
met Willem-René (1781-1853) en Isabelle de Gélieu (1779-1834), aangezien deze
protagonisten, weliswaar van verschillende sociale afkomst, van ongeveer dezelfde
leeftijd zijn en de briefwisselingen in vrijwel dezelfde periode plaatsvinden.
Isabelle de Charrières opvatting dat ook vrouwen een goede opvoeding dienen
te hebben, is op zichzelf niet baanbrekend, maar aan het einde van de achttiende
eeuw laten de vorm waarin deze opvoeding wordt gegoten en de schaal waarop deze
plaatsvindt nog veel te wensen over. Hoewel sinds Fénelon veel opvoeders vinden
dat een passende opvoeding van de vrouw noodzakelijk is, sluit de praktijk,
met al haar beperkingen op sociaal en economisch gebied, hier niet bij aan.
Isabelle de Charrière realiseert zich dat maar al te goed.
De roman Trois Femmes geeft daarvan een mooi voorbeeld. Een jonge Duitse
edelman, Théobald, zet een dorpsschool op met de bedoeling het lot van boeren
te verbete- [p. 25] ren. Van elke familie zal het meest getalenteerde jongetje
uitgekozen worden ’en daar waar geen jongens voorhanden zijn, zal een meisje
worden uitgekozen’, als de ouders daarmee instemmen. De school gaat van start
met veertien jongens en drie meisjes. Het verhaal speelt zich af in de lagere
sociale milieus, maar ook in de betere standen wordt de vrouw geconfronteerd
met de bestaande structuren. Zo wordt in de correspondentie met Isabelle de
Gélieu, een van Belle’s meest getalenteerde leerlingen, het conflict aangeroerd
tussen enerzijds intellectuele ambitie, gebaseerd op reële capaciteiten, en
anderzijds de verplichtingen van een jong meisje uit de burgerklasse, oudste
in een kinderrijk gezin, wier belangrijkste taak het is de rechterhand, zo al
niet de vervangster van de moeder te zijn. Isabelle de Charrière is zich dus
terdege bewust van de beperkingen waarmee een vrouw, die er - vaak op eigen
kracht - in is geslaagd zichzelf een goede opleiding te bezorgen, wordt geconfronteerd
als ze de vruchten van die opleiding wil plukken en met haar talenten naar buiten
wil treden. Toch blijft Isabelle de Charrière van het belang van de opvoeding
overtuigd. Ze geeft in haar correspondentie met evenveel enthousiasme opvoedkundige
adviezen aan haar jonge vrouwelijke pupillen als aan haar neef en ze spoort
alle drie met hetzelfde vuur, en bovendien vaak in dezelfde bewoordingen, tot
studie aan.
Vergelijken we bijvoorbeeld de adviezen die ze aan Willem-René en Isabelle
de Gélieu geeft, dan zijn er zeker verschillen aan te wijzen. Deze houden verband
met de verschillen in afkomst, nationaliteit, leeftijd en eerdere scholing (die
natuurlijk bepaald is door het geslacht van de betreffende leerlingen).
Isabelle de Charrière was vanaf de vroegste jeugd van Willem-René geïnteresseerd
in diens opvoeding. Dit blijkt uit de correspondentie. In 1785, wanneer Willem-René
vier jaar is, geeft ze haar schoonzuster het advies zelf haar zoon in het Nederlands
te onderwijzen en ’met onmiddellijke ingang de studie van het Latijn’ te beginnen.
Kennis van het Frans is onmisbaar en het onderricht hierin moet, aldus de schrijfster,
in eerste instantie gericht zijn op passieve beheersing, terwijl tegen de tijd
van de adolescentie een verblijf in Frankrijk aan te bevelen is. Ook het rekenen
moet zo vroeg mogelijk worden aangeleerd, geschiedenis echter pas veel later.2
In de latere brieven is de mogelijke loopbaan van de jonge man het belangrijkste
onderwerp. Vanwege een zekere besluiteloosheid in zijn karakter werkt de tante
verschillende mogelijkheden uit. Zij houdt bovendien rekening met de onzekerheden
die verband houden met de politieke situatie van die tijd: immers, welke rol
is er weggelegd voor een jonge aristocraat? Welke plaats kan hij innemen in
een land waarin de opstand van de patriotten in 1787 de voorbode is van ingrijpende
omwentelingen die in 1795 met de Franse Revolutie en het uitroepen van de Bataafse
Republiek hun beslag krijgen? Isabelle de Charrière doet verschillende voorstellen
voor de loopbaan van haar neef, elk voorzien van een aangepast studieprogramma.3
Minder is er bekend over de eerste scholing van Isabelle de Gélieu, de oudste
dochter van Jonas de Gélieu, predikant in Colombier. Vrijwel zeker was zij geschoold
in elementaire vaardigheden (lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde), maar
leergierig als ze was, nam ze daarmee geen genoegen en stond ze er als tienjarige
op de lessen Latijn van haar broers te volgen. Het meisje kreeg de taal aanzienlijk
sneller en veel beter onder de knie dan haar broers. Engels en Duits beheerste
ze ook en dat ze deze kennis had opgedaan was meer aan haarzelf dan aan haar
omgeving te danken. Willem-René, die haar regelmatig heeft ontmoet tijdens een
verblijf bij zijn tante in 1799, trok dezelfde conclusie.4
Isabelle de Gélieu is zestien wanneer Madame de Charrière met haar begint te
corresponderen, een correspondentie die zij zal voortzetten tot haar dood in
1805; de eerste brief dateert van 29 mei 1795. Op 31 maart 1796 vraagt de veertienjarige
Willem-René zijn tante de briefwisseling met haar Nederlandse familie, die door
de oorlog was onderbroken, weer op te vatten. Ook deze correspondentie zal duren
tot 1805.
Ondanks verschillen in de persoonlijke sfeer is het opvallend hoeveel overeenkomsten
er zijn in de raadgevingen van de briefschrijfster (ze geeft vergelijkbare adviezen
in correspondenties met anderen over pedagogische onderwerpen). Zo zijn lezen,
talenstudie en schrijfoefeningen de drie essentiële onderdelen van het programma
dat de briefschrijfster bij al haar leerlingen, jongens en meisjes, aanbeveelt.
Het leesprogramma is klassiek, zelfs traditioneel, maar ze maakt geen onderscheid
tussen de literatuur die een man of een vrouw zou moeten lezen: onder de Latijnse
schrijvers bevinden zich Plutarchus, Vergilius, Sallustius, Cicero en Livius.
Isabelle de Charrière laat de kans niet voorbijgaan haar neef een voorbeeld
te laten nemen aan de andere Isabelle, die al verder is gevorderd. Dan zijn
er de grote Franse klassieken uit de XVIIIe eeuw: Racine, Molière, Corneille,
La Fontaine, Madame de Sévigné, Madame de Maintenon, Boileau, wiens Art poétique
Willem-René uit zijn hoofd moet leren. Tenslotte verwijst zij naar theoretische
literatuur, zoals het handboek van Batteux (Le Cours de Belles-Lettres,
in 1777 heruitgegeven onder de titel Principes de littérature) en vanaf
1799 Le Cours de littérature ancienne et moderne van La Harpe. Romans
zijn zeer bescheiden vertegenwoordigd in het leesprogramma: Isabelle de Charrière
is het niet eens met de opvatting van Rousseau dat de roman (het favoriete genre
van de vrouw) beter bij vrouwen past dan ’filosofische werken’ en zij is niet
van mening dat de vrouw gemakkelijker kennis verwerft met behulp van romans.
Zij prefereert voor de vrouw geschiedenisboeken. Willem-René en Isabelle de
Gélieu krijgen dezelfde auteurs aangeraden. In feite is lezen net zo min als
kennis aan sekse gebonden. Van belang is de wijze waarop iemand leest en het
intellectuele en morele profijt dat iemand van het lezen kan hebben hangt niet
af van zijn of haar geslacht.
De talenstudie neemt een vooraanstaande plaats in binnen de programma’s: Latijn,
de moedertaal, vreemde talen. Dit standpunt is zowel in de romans als in de
correspondentie van Isabelle de Charrière terug te vinden. In Frankrijk nam
de studie van het Latijn in het traditionele onderwijs voor jongens een belangrijke
plaats in, ondanks de kritiek van moderne opvoeders die de tijd en inspanning
die aan dit vak moesten worden besteed, ten koste vonden gaan van meer moderne
wetenschappen en van de moedertaal. In de Verenigde Republiek geeft de naam
voor de school die kin- [p. 26] deren uit de betere standen voorbereidde op
universitair onderwijs, de Latijnse school, al aan hoe groot het belang was
dat men aan de studie van deze taal hechtte. Voor de aristocratie, waar het
onderricht geschiedde onder leiding van een huisleraar, maakte het Latijn deel
uit van het gewone leerprogramma. Sommige uitspraken van Isabelle de Charrière
zijn tamelijk conventioneel, zoals wanneer zij beweert dat voor jongens kennis
van het Latijn ’een noodzaak’5 is, of dat ’het Latijn bijna onontbeerlijk
is voor perfectionering van het Frans’.6 Soms zijn haar uitspraken
zelfs elitair: het Latijn moet je beheersen ’al was het alleen maar omdat het
zo hoort, zoals je hemd wit hoort te zijn en niet blauw of bruin’.7
Zij maakt echter niet het traditionele onderscheid dat jongens Latijn moeten
leren terwijl meisjes zich tevreden moeten stellen met de moedertaal. Ronduit
bewonderend is ze voor Isabelle de Gélieu’s beheersing van het Latijn, en ze
betreurt het dat de vele huishoudelijk taken waarmee het meisje wordt overladen
haar afhouden van haar ware roeping: die van een erudiet geleerde. Meisjes kunnen,
moeten Latijn leren als ze aanleg hebben; jongens en meisjes moeten de kennis
van hun moedertaal ontwikkelen.
Haar schoonzuster geeft ze het volgende advies voor Willem-René, die dan nog
maar vier jaar is:
Het is belangrijk dat een man zich foutloos kan uitdrukken. […] Neemt U daarom zelf zijn onderwijs in de Nederlandse taal zorgvuldig ter hand opdat hij het op correcte wijze leest, spreekt en schrijft, een elegante stijl heeft zonder gallicismen, de talen niet onderling door elkaar haalt en zijn moedertaal niet verfranst (21 februari 1785, II, p. 459). |
Wanneer haar neef ouder is, wijst ze hem opnieuw nadrukkelijk op de noodzaak
zijn moedertaal goed te beheersen.Het lezen van Nederlandse geschiedschrijvers,
het vertalen van Franse teksten in het Nederlands zijn eveneens bedoeld om de
kennis van het Nederlands te verbeteren. Vergelijkbare adviezen geeft ze aan
haar Franstalige leerlingen, Henriette L’Hardy en Isabelle de Gélieu. Zij moeten
hun Frans, waarin het dialect van Neuchâtel en germanismen doorklinken, verfijnen
en bijschaven.
In geen van de gevallen mag de studie van het Latijn ten koste gaan van de moedertaal.
De studie van vreemde talen, weliswaar in de bagage van iedere ontwikkelde man
of vrouw onmisbaar geacht, mag evenmin de studie van de moedertaal nadelig beïnvloeden.
Vanwege haar dubbele geografische binding (Nederland en Zwitserland) tilt Isabelle
de Charrière zwaar aan de beheersing van vreemde talen en zij ruimt hiervoor
veel plaats in haar programma’s in. Zij verbetert gedurende haar hele briefwisseling
het Frans van haar neef met als argument dat hij het aan zijn stand is verplicht
deze taal perfect te beheersen.
Hetzelfde programma voor de meisjes: de meisjesfiguren uit haar romans leren
vreemde talen, haar vrouwelijke pupillen eveneens. Isabelle de Gélieu beheerste
als gezegd Duits en Engels en samen met haar mentor vertaalde ze een roman van
Elisabeth Inchbald, Nature and Art (1796). Een van haar andere leerlingen,
Henriette L’Hardy, moet Duits leren in plaats van Italiaans, dat te makkelijk
zou zijn voor een Franstalige. Van haar zijn Engelse thema’s bewaard gebleven
die ze onder leiding van haar docente heeft gemaakt.
De voordelen die een dergelijke scholing in de sociale omgang met zich meebrengt
zijn Madame de Charrière allerminst ontgaan: mooi taalgebruik, een elegante
stijl, kennis van het Latijn en de vreemde talen zijn de privileges van een
kleine elite die zich in de ogen van de briefschrijfster meer moet onderscheiden
door capaciteiten dan door geboorte. Toch is dit niet het punt dat de ’lerares’
het meest ter harte gaat. Het belangrijkste vindt zij de intellectuele inspanning
die iedereen, ongeacht zijn geslacht en milieu, moet leveren wanneer hij zich
verdiept in een taal. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om het Latijn,
de moedertaal of een vreemde taal. Aan haar broer Vincent schrijft ze in 1792:
Het spreken & het denken hebben meer met elkaar te maken dan men denkt & als helder denken leidt tot helder schrijven, dan leidt dit laatste op zijn beurt tot helderder denken (19 januari 1792, III, p. 333). |
Zij verkondigt deze opvatting keer op keer tegenover haar leerlingen en onderstreept
steeds weer het belang van oefening in schrijven die samengaat met talenstudie:
het zich helder en elegant kunnen uitdrukken is daar zeker ook het doel, maar
minstens zo belangrijk als de verworvenheid van de man of de vrouw van stand
om zich elegant uit te drukken, is het vermogen precies en verfijnd zijn gedachten
te kunnen formuleren en te streven naar een zo groot mogelijk harmonie tussen
persoonlijkheid en uitdrukking. De stijloefening gaat zo samen met zelfanalyse.
Henriette L’Hardy krijgt de suggestie haar memoires te schrijven, Isabelle de
Gélieu schrijft onder begeleiding van Madame de Charrière een roman, Louise
et Albert. Haar neeft stelt ze voor een stuk te schrijven over een belangrijke
historische gebeurtenis in zijn land, de mislukte opstand van de patriotten
in 1787.
In alledrie de gevallen worden dezelfde doelen nagestreefd: behalve om het verbeteren
van de wijze van uitdrukken, gaat het vooral om de intellectuele inspanning
die [p. 27] de vorming van een juist oordeel moet stimuleren en moet leiden
tot een beter begrip van zichzelf, de ander en de wereld. De eisen voor ’vrouwelijke’
bezigheden (musiceren, tekenen, brieven schrijven, vertalen) zijn dezelfde als
voor ’mannelijke’ (bestudering van de klassieke talen, het schrijven van historische
werken): te weten toewijding, nauwgezetheid, plichtsbetrachting en doorzettingsvermogen.
Sekseverschillen zijn daarbij niet van belang. Elke bezigheid heeft haar eigen
intrinsieke waarde zolang men er zich helemaal en zelfs hartstochtelijk voor
inzet, zodat men zich vaardigheden verwerft op professioneel niveau. In alle
adviezen die Madame de Charrière over het schrijven geeft, is goed te zien dat
zij zich er op toelegt haar leerlingen het ’schrijversvak’ bij te brengen: Benjamin
Constant zal in dit opzicht haar meest getalenteerde leerling blijken. In feite
heeft zij een afkeer van amateurisme, ’van alles een beetje, is het devies van
nogal wat mensen, maar niet het mijne’,8 schrijft ze aan Willem-René,
die ze charmant vindt, maar die in haar ogen te indolent is. Aan hem schrijft
ze over de amateur bij uitstek, de hofaristocraat, die ze te kijk zet met de
volgende aanhaling van Rousseau:
Hij schrijft uitstekende versjes, en hij schrijft uitstekende briefjes, hij speelt een beetje citer en kloddert een beetje met pastelverf (V, p. 638). |
Opgemerkt dient te worden dat de talenten waarover de amateur van Rousseau
dient te beschikken normaal gesproken dezelfde zijn als die van een vrouw van
stand, dat wil zeggen een vrouw die zich in het maatschappelijk verkeer staande
weet te houden, die weet te behagen, te schitteren zelfs, maar die geen enkele
diepgang heeft, die zich bezighoudt met dat ’van alles een beetje’, waar Isabelle
de Charrière zo’n afkeer van had.
Kennisoverdracht is slechts een van de doelen van de opvoeding; de andere zijn
het vormen van mensen tot ontwikkelde, verstandige, bedachtzame en redelijke
wezens. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de ontplooiing van het
individu, ongeacht zijn geslacht. Het is echter de vraag of het uiteindelijke
doel van de opvoeding in maatschappelijk opzicht voor beide gelachten hetzelfde
is.
In de roman Henriette et Richard is dit doel zeer duidelijk verschillend
voor mannen en vrouwen. Richard gebruikt zijn talenten en vaardigheden bij het
uitoefenen van maatschappelijke functies; Henriette staat eerst haar vader ten
dienste en vervolgens haar echtgenoot.9 We zien hier de argumenten
die door de opvoeders worden gebruikt om de opvoeding van de vrouw te rechtvaardigen
- het succes dat de ideeën van Rousseau hadden, helpt mee deze inzichten in
steeds bredere kring geaccepteerd te krijgen -: namelijk het vormen van goede
echtgenotes en goede moeders. Het lot van de vrouw is slechts te definiëren
binnen haar afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de man.
Onderschrijft Isabelle de Charrière deze visie? Afgaande op de rol van moeders
als opvoedsters in haar romans, kunnen wij constateren dat het antwoord deels
bevestigend luidt. Ook in haar correspondentie schrijft ze de jonge vrouwen,
op wier opleiding ze toeziet, dat hun eigen scholing later van nut kan zijn
bij het onderwijzen van hun kinderen. Veel meer nadruk legt de briefschrijfster
echter op het belang van het ontwikkelen van de eigen talenten, de eigen voldoening
en het eigen plezier wanneer men zichzelf kan zijn en niet hoeft te voldoen
aan wat anderen verwachten. In die zin schrijft ze aan Isabelle de Gélieu:
Forceer je niet te zijn wat je niet bent [bedoeld wordt een goede huisvrouw] & volg, lieve Isabelle, je mooie & gelukkkige natuurlijke aanleg (28 juni 1797, V, p. 327). |
Op een radicale verandering in de maatschappelijke rollen van mannen en vrouwen
is Isabelle de Charrière niet uit. Voor de man ziet zij een functie in het openbare
leven, de vrouw lijkt zij een rol in de privésfeer toe te dichten. Zij probeert
haar neef te overtuigen van het belang van een goede opvoeding, omdat ze vurig
hoopt dat hij zal behoren tot de nieuwe elite die zich zal inzetten voor een
land dat zwaar heeft geleden onder de revoluties. Het meeslepende pleidooi in
haar uitgebreide brief van 1799 laat zien dat in deze tekst de opvoeding wordt
beschouwd als een manier om de aristocratie nieuw leven in te blazen en een
elite te vormen die zijn rechtvaardiging niet in geboorte vindt, maar in intelligentie,
vaardigheden, plichtsbetrachting en verantwoordelijkheidsgevoel.
De talenten van vrouwelijke hoofdpersonen in haar romans en van haar jonge vriendinnen
worden voornamelijk ingezet in de privésfeer. Voor haar jonge vriendinnen sluit
ze echter niet de mogelijkheid uit geld te verdienen met behulp van hun opvoeding
en financiële onafhankelijkheid te verwerven door te werken als gouvernante
of gezelschapsdame of, wanneer ze getrouwd zijn, als vertaalster of onderwijzeres,
dan wel als journaliste of schrijfster. Opvallend is wel dat al deze beroepen
uitgeoefend worden in de privésfeer (thuis of bij anderen) en al gaat Isabelle
de Charrière niet voorbij aan het belang van financiële onafhankelijkheid, ze
beschouwt die toch als minder belangrijk dan de geestelijke onafhankelijkheid
van de vrouw, die verkregen kan worden door studie. Op die manier kan de vrouw
een [p. 28] zekere ruimte voor zichzelf creëren in haar leven dat geen enkele
bewegingsvrijheid kent. Isabelle de Charrière kwalificeert zichzelf aan het
eind van haar leven als ’iemand zonder publieke roeping’,10 maar
het is de vraag of dit haar diepste overtuiging weerspiegelt. Immers in de jaren
die aan de Franse Revolutie voorafgingen, heeft zij zich wel degelijk in het
openbaar gemanifesteerd. Zij heeft zich uitgesproken over politiek, een bij
uitstek ’mannelijk’onderwerp: zij publiceerde een serie pamfletten, Observations
et conjectures politiques (1788), die gewijd waren aan de politieke actualiteit
in Nederland en Frankrijk. Ongetwijfeld is het dan ook haar persoonlijke ontgoocheling
die in de eerder aangehaalde opmerking doorschemert. Zo spreekt zeker ook ontgoocheling
uit haar woorden wanneer ze Isabelle de Gélieu aanraadt zich niet al te nadrukkelijk
negatief op te stellen ten opzichte van huishoudelijke taken11 of
wanneer ze er expliciet op wijst hoe moeilijk het is voor een vrouw om carrière
te maken in de letteren.12 Zij twijfelt echter niet aan de vermogens
van de vrouw om zich in dit opzicht te onderscheiden. In deze laatste woorden
klinkt haar persoonlijke teleurstelling duidelijk door: tot het eind van haar
leven heeft ze geprobeerd haar romans, opera’s en journalistiek werk uitgegeven
te krijgen, waar zij nauwelijks in is geslaagd omdat ze de grootste moeite had
om zich neer te leggen bij de voorwaarden van de uitgevers en de materiële consequenties
van het schrijverschap.13 Ze erkent dit van zichzelf en wellicht
hoopt ze met haar zelfkritiek haar jonge vriendinnen aan te moedigen hun lot
in eigen hand te nemen en de stap te zetten van de privésfeer naar het openbare
leven.
Overigens zijn er in haar romans en correspondentie bepaalde geluiden te beluisteren
die suggereren dat de stereotiepe rolverdeling tussen man en vrouw minder vast
ligt dan men zou kunnen denken: de Lettres écrites de Lausanne bevat
een voorstel voor een nieuwe maatschappij, waarin de vrouw beslist over de overdracht
van goederen en titels. Zo zou de vrouw een radicaal andere positie in de maatschappij
krijgen.
In Henriette et Richard lijken de respectievelijke lotsbestemmingen duidelijk
vast te liggen: Richard die een openbare functie bekleedt en Henriette die haar
talenten inzet binnen de huiselijke kring. Het vervolg van de roman is echter
in tegenspraak met dit beeld. We zien Henriette een zelfstandig leven leiden
in het Parijs van tijdens de revolutie waar ze naar beste kunnen de zaken van
haar vader behartigt, terwijl Richard, ver weg van de politieke onrust, zijn
toevlucht heeft gezocht in het dorp Des Echelles.
In Sir Walter Finch et son fils William bestaat het opvoedkundige programma
uit de onmisbare studieonderdelen voor een man van stand die voorbestemd is
een maatschappelijke functie te vervullen. Wat is echter de uiteindelijke bedoeling
van het dagboek van de vader dat voor zijn zoon bestemd is als deze meerderjarig
wordt? De jongeman de fouten die zijn vader heeft gemaakt te laten vermijden,
hem te helpen bij het vinden van de juiste vrouw met wie hij een gelukkig huwelijk
zal hebben, dus hem voor te bereiden op het huwelijk. Een vrouwelijke lotsbestemming
bij uitstek. De rol van de weduwnaar Walter die de zorg voor zijn zoon op zich
neemt staat op één lijn met die van de moeder van Cécile in de Lettres écrites
de Lausanne, waarin deze haar dochter met veel zorg voorbereidt op haar
volwassenheid en het huwelijk.
In fictie is het misschien makkelijker zich enige vrijmoedigheid in visie te
veroorloven, maar ook in de ’echte’ wereld van Isabelle de Charrière, die van
haar correspondentie, lijkt het erop of de rolverdeling minder vastligt dan
men geneigd is te denken. Isabelle de Gélieu wordt vaak ten voorbeeld gehouden
aan Willem-René. Ook in haar eerdergenoemde brief met instructies over de opvoeding
van Willem-René wordt een verschuiving in de stereotiepe rollen gesuggereerd:
nadat ze de diverse mogelijkheden van een maatschappelijke carrière beschreven
heeft, eindigt ze haar brief met een zeer persoonlijk beeld, dat van Willem-René
als patriarch die zijn kinderen en kleinkinderen opvoedt: de briefschrijfster
kruipt in de huid van de op te voeden persoon en deze projectie doet alle sekseverschillen
wegvallen.
Ook al is het niet zo dat Madame de Charrière openlijk een radicale verandering
eist of dat zij een nieuwe coherente theorie ontwikkelt, zij maakt duidelijk
dat het vrouwelijke rolmodel à la Rousseau, dat wordt aangehangen door
het overgrote deel van de revolutionairen, niet voor alle vrouwen bevredigend
is en zeker niet voor hen wier intellectuele capaciteiten andere ambities rechtvaardigen.
Zij geeft ook aan dat als de opvoeding mensen vormt van wie de intelligentie
niet seksegebonden is, de man zich niet verlaagt als hij ’vrouwelijke’ taken
op zich neemt, zoals Walter Finch dat doet en zoals ook haar neef zou kunnen
doen. De ware gelijkheid kan misschien bereikt worden wanneer vrouwen tot dezelfde
functies toegang hebben als mannen, maar evenzeer wanneer mannen vrouwelijke
taken op zich nemen zonder daarbij het gevoel te hebben in hun waardigheid te
worden aangetast.
Noten
1. Dit artikel is een verkorte versie van een Frans artikel dat is gepubliceerd
in L’educazione dell’uomo e della donna nella cultura illuministica,
Lionello Sozzi (éd.), Memorie della Accademia delle Scienze di Torino, Classe
di Scienze Morali, Storiche e Filologiche, Serie V, volume 24, fasc. 3 (2000),
p. 203-218. In alle gevallen wordt verwezen naar: Isabelle de Charrière, Œuvres
complètes.
2. Brief van 21 februari 1785 (II, p. 459).
3. Brief aan haar schoonzuster Dorothea Henriette van Tuyll van Serooskerken-de
Pagniet, 14 juni 1797 (V, p. 320).
4. Zie 25 september 1799 (V, p. 623).
5. Brief aan haar schoonzuster Dorothea, 17 maart 1797 (V, p. 296).
6. Brief aan Rosette Bosset-de Luze, 15 of 22 maart 1801 (VI, p. 337).
7. Brief aan Willem-René, 18 maart 1797 (V, p. 314). Zie voor dit ’elitaire
denken’ van Isabelle de Charrière ook: Paul Pelckmans, ’Les sociabilités de
la lecture’, in: Une Européenne: Isabelle de Charrière en son siècle,
Actes du colloque de Neuchâtel, 11-13 november 1993, éd. Gilles Attinger, Hauterive,
1994, pp. 306-308.
8. Brief van 2 november 1797 (V, p. 368).
9. VIII, p. 301.
10. Brief aan Caroline de Sandoz-Rollin, 26 april 1800 (VI, p. 62).
11. Brief van 28 juni 1797 (V, p. 326).
12. Brief van 20 augustus 1800 (VI, p. 126).
13. Zie over dit onderwerp ook het artikel van Valérie Cossy, ’Isabelle de Charrière,
Frances Burney et le métier d’écrivain’, in: Une Européenne, Isabelle de
Charrière en son siècle, op.cit., pp. 125-140.
Madeleine van Strien-Chardonneau is verbonden aan de Opleiding Frans van de Universiteit van Leiden.
Vertaling: Marianne de Ree.
In: Lettre de Zuylen et du Pontet, no. 25 (2000), pp. 24-28.