Brief 6 silhouet
Ik voel mij niet erg goed, lieve. Ik zal u niet achter elkaar alles kunnen schrijven wat ik zou willen. Het is een lange en niet zo prettige taak. Ik zal moeten rusten wanneer ik mij vermoeid voel. Het maakt niet uit of ge mijn brief enkele weken eerder of later ontvangt. Na deze wil ik er geen meer schrijven van dezelfde soort. Een kort briefje zal u van tijd tot tijd laten weten dat uw vriendin nog leeft, totdat ze niet meer leeft.
Mijn situatie is treurig, of wel ik ben een schepsel zonder verstand en gaven. - Waar ik nu de onprettige keuze heb het lot te beschuldigen, dat ik niet kan veranderen, of mijzelf de schuld te geven en te minachten - hoe ik mij ook wend of keer, de beelden die mij voor de geest komen, de bijzonderheden die mijn herinnering bezwaren, fnuiken mijn moed en maken mijn bestaan somber en moeilijk. Waartoe dient het, door mijn verhalen nog eens smartelijke indrukken te doen herleven, en me scènes weer voor de geest te halen die niet snel en niet grondig genoeg kunnen worden vergeten? Ik open u mijn hart voor de laatste maal; hierna wil ik niet meer klagen; mijn hart moet veranderen - of zwijgen.
Toen ik zeker was van mijn toestand liet ik het door mijn tante aan mr. Henley berichten. Hij kwam pas een week later uit Londen terug. In die tussentijd had ik mij voortdurend afgevraagd of ik mijn kind wel of niet moest en wilde zogen. - Enerzijds werd ik afgeschrikt door de vermoeienis, de aanhoudende zorg en de opofferingen die men zich moet getroosten. - Zal ik het zeggen? ook door de nadelige invloed die het zogen heeft op het figuur van een vrouw. Anderzijds vreesde ik het als een grote vernedering, te worden beschouwd als onwaardig en niet in staat om deze plicht te vervullen. Maar kent ge dan alleen maar eigenliefde? zult ge vragen; hebt ge geen voorstelling van die opperste vreugde, alles te zijn voor uw kind, hem aan u en uzelf aan hem te binden met alle bestaanbare banden? Ja, zeker, en dat was zelfs het gevoel dat me voortdurend bleef vervullen; maar als men alleen is en steeds aan hetzelfde denkt, welke gedachten krijgt men dan niet?
Ik besloot erover te spreken met mr. Henley; en het was niet gemakkelijk over dit onderwerp te beginnen. Enerzijds was ik bang dat hij mijn voornemen zou goedkeuren als iets noodzakelijks, dat vanzelf sprak, en waarover ik niet had mogen aarzelen, en anderzijds dat hij het zou verwerpen als iets ongerijmds, en om redenen die mij zouden vernederen.
Noch het een noch het ander bleef me bespaard. Naar zijn mening kon niets ter wereld een moeder ontheffen van haar eerste en heiligste plicht, dan het gevaar haar kind te schaden door een gebrek in de lichamelijke gesteldheid of karakterfouten, en hij zei me dat het zijn bedoeling was, zijn vriend dokter M. te raadplegen over de vraag of wegens mijn grote nervositeit en veelvuldige aanvallen van drift, de voorkeur moest worden gegeven aan een vreemde voedster. Over mij, over mijn gezondheid, over mijn vreugde, geen woord: er was alleen sprake van dat kind dat nog niet bestond. - Ditmaal gaf ik geen weerwoord, ik wond me niet op, ik voelde me alleen bedroefd; maar zo diepbedroefd dat mijn gezondheid eronder leed. ‘Hoe nu!’ zei ik bij mezelf, ‘zal geen van mijn emoties geraden worden, zal hij geen enkel gevoel met mij delen, zal geen enkele smart mij bespaard blijven? Alles wat ik voel is dus absurd, ofwel mr. Henley is hard en gevoelloos. Mijn hele leven zal ik dan een echtgenoot hebben wie ik volmaakt onverschillig ben, en wiens hart voor mij gesloten blijft!’ Vaarwel de vreugde over mijn zwangerschap; vaarwel alle vreugde. Ik verviel in een diepe neerslachtigheid. Mrs. Grace merkte dat het eerst op en sprak erover met mr. Henley, die er de oorzaak niet van gissen kon. Hij meende dat mijn toestand mij vreesachtig maakte en stelde mij voor mijn tante over te halen mij te komen bezoeken. Ik nam het voorstel met dankbaarheid aan. Wij schreven, en mijn tante kwam. - Morgen zal ik verder schrijven, als ik kan.

Tegenover mijn tante repte ik nergens van, en ik zocht niet zozeer troost in haar genegenheid als wel afleiding in hetgeen ze te vertellen had. Aandoening dompelde mij weer onder in het verdriet; om daaruit te komen moest ik van mijzelf loskomen, niet meer aan mezelf denken, mijzelf en mijn situatie vergeten.
Door de verhalen over de intriges aan het hof, de nieuwtjes uit de stad, verhoudingen, huwelijken, vergeven ambten, alle ijdelheden en alle wuftheid van de beau monde, kwamen mijn eigen wuftheid en een soort vrolijkheid weer terug. Een gevaarlijke weldaad, waarvan het nut voorbijgaand was en die mij voorbereidde op nieuwe smart.
Al gauw zag ik mijn zoon of dochter nog alleen maar als een wonder van schoonheid, van wie de ongehoorde begaafdheid dank zij het allerbeste onderricht de bewondering zou wekken van het gehele land, ja zelfs van heel Europa. - Mijn dochter, die natuurlijk nog mooier was dan Lady Bridgewater, zou zich een echtgenoot kiezen uit de allergrootsten van het koninkrijk. Als mijn zoon de krijgsdienst koos, zou hij een held worden en legers aanvoeren; als hij in de politiek ging, werd hij op zijn minst een mylord Mansfield of de kanselier; maar dan een kanselier voor altijd, wiens diensten onontbeerlijk waren voor koning en volk... Aangezien ik zo vervuld was van deze buitenissigheden kon ik niet nalaten er iets van aan mr. Henley te laten merken. Maar ik lachte om mijn eigen malligheid, want ik was niet helemaal mal. - Op een dag, half in scherts, half filosoferende of menende dat te doen, vertelde ik hem over mijn dagdromen... Maar nu ik mij die weer voor de geest haal word ik zo sterk geëmotioneerd, dat ik de pen moet neerleggen.
Wij waren alleen en mr. Henley zei: ‘Onze denkbeelden zijn erg verschillend; ik verlang dat mijn dochters eenvoudig opgevoed worden; dat ze weinig de aandacht trekken en daar ook niet aan denken; dat ze bescheiden, vriendelijk en verstandig zijn, lieve vrouwen en zorgzame moeders; dat ze kunnen genieten van rijkdom, maar vooral het zonder kunnen stellen; dat hun houding zodanig zal zijn dat zij er deugd mee vergaren doch er niet door op de voorgrond treden. En als men niet alles tegelijk kan verlangen,’ zei hij terwijl hij mij de hand kuste, ‘stel ik mij tevreden met de helft van de liefheid, de bekoorlijkheid en de wellevendheid van mrs. Henley. - Wat mijn zoon betreft: een krachtig lichaam, een gezonde geest; dat wil zeggen vrij van ondeugd en zwakheid, de uiterste rechtschapenheid, die een grote gematigdheid veronderstelt; dat is wat ik van God voor hem vraag. Maar, liefste,’ zei hij, ‘daar ge zoveel geeft om alles wat belangstelling en bewondering wekt, wil ik niet dat ge de kans loopt van anderen te vernemen over iets dat enkele dagen geleden is gebeurd. Ge zoudt er het eerste moment misschien te sterk door getroffen worden, en door een eerste opwelling van ergernis de aanwezigen te duidelijk laten zien dat man en vrouw niet één zijn van geest, en niet op dezelfde manier denken en voelen. Men heeft mij een zetel in het parlement aangeboden, en een ambt aan het hof; men heeft de mogelijkheid laten doorschemeren van een adellijke titel voor mij en een functie voor u. Ik heb alles afgewezen.’
‘Niets zou mij natuurlijker lijken, mijnheer,’ antwoordde ik hem, terwijl ik mijn gezicht op mijn hand liet rusten uit vrees mijn emotie te laten blijken, en ik sprak langzaam en deed moeite om mijn stem natuurlijk te laten klinken. ‘Niets zou mij natuurlijker lijken, wanneer men door dit aanbod een stem in strijd met uw principes had willen kopen; maar ge zijt het toch eens met de politiek van het tegenwoordige ministerie?’
‘Ja,’ antwoordde hij, ‘ik ben de koning zeer toegedaan en ik ben het eens met wat de ministers op het ogenblik doen. Maar ben ik er zeker van dat ik goedkeur wat ze morgen zullen doen? Is het zeker dat die ministers in functie blijven? Moet ik het gevaar lopen door toedoen van een clique, door mijns gelijken, me een ambt te zien ontnemen dat niets met een politiek systeem te maken heeft? En als ik dan terug moest naar mijn landgoed, waar het mij altijd goed bevallen is, zou ik dan niet de kans lopen te ontdekken dat het bedorven is, veranderd, omdat ik zelf veranderd was en ik er zou terugkomen met gekwetste eigenliefde en onbevredigde eerzucht, gevoelens die mij tot dusverre vreemd zijn geweest?’
‘Ik bewonder u, mijnheer,’ zei ik, en inderdaad had ik hem nooit zozeer bewonderd; hoe zwaarder het me viel, hoe meer ik hem bewonderde; nooit had ik zo duidelijk zijn superioriteit gezien. ‘Ik bewonder u; maar het algemeen belang, de plicht te werken voor zijn vaderland...’
‘Dat is waar eerzuchtige lieden zich op beroepen,’ onderbrak hij mij. ‘Maar het goede dat men in zijn huis, voor zijn buren, zijn vrienden en verwanten kan doen is heel wat zekerder en onmisbaarder. Als ik niet alles doe wat ik zou moeten doen, is het mijn schuld en niet die van mijn positie. Ik heb te lang in Londen en de grote steden op het vasteland gewoond. Ik heb er de belangen en de bezigheden van de mensen op het land uit het oog verloren. Ik heb de gave niet om met hen te praten en me door hen te laten inlichten, ik heb ook niet de werkkracht die ik zou willen hebben. Ik zou mijn gebreken met mij meenemen in de openbare ambten en daarbij dan nog de fout maken dat ik mijzelfin die functie geplaatst had, terwijl daarentegen de Voorzienigheid mij hier heeft geplaatst.’
‘Ik kan u hierop niets meer antwoorden, mijnheer,’ zei ik. ‘Maar waarom hebt ge deze zaak voor mij geheim gehouden?’
‘Ik was in Londen,’ antwoordde hij. ‘Ik kon u mijn motieven niet goed in een brief uiteenzetten. Als ge er uw eigen zienswijzen en wensen tegen ingebracht hadt, zou ik niet van mening veranderd zijn, en ik zou het verdriet gehad hebben u een verdriet te doen dat ik u kon besparen. Zelfs vandaag heb ik het onplezierig gevonden u erover te moeten spreken, en als ik niet gehoord had dat de zaak om zo te zeggen publiek is geworden, zoudt ge nooit van aanbod of weigering gehoord hebben.’
Een poosje bleef mr. Henley zwijgen. Ik wilde iets zeggen; maar ik had zo aandachtig geluisterd, werd zozeer heen en weer geslingerd tussen de hoogachting die ik moest voelen voor zoveel bescheidenheid, redelijkheid en rechtschapenheid in mijn echtgenoot, en het afschuwelijke besef dat zijn gevoelens mij zo vreemd waren, dat ik zo geheel buiten zijn gedachten gesloten was, zo nutteloos, zo eenzaam, dat ik niet kon spreken. Uitgeput door de grote inspanning duizelde mijn hoofd: ik verloor het bewustzijn. Dank zij eenieders goede zorgen had dit niet de gevolgen die het had kunnen hebben; toch ben ik er nog niet geheel van hersteld. Ik ben geestelijk en lichamelijk nog niet helemaal in orde. Ik ben maar een vrouw, ik zal me niet het leven benemen, ik heb er niet de moed toe; wanneer ik moeder word hoop ik het nooit te wensen; maar verdriet doodt ook. Over een paar jaar zult ge hoop ik vernemen dat ik verstandig en gelukkig ben, of dat ik er niet meer ben.





HOME