Mrs. Henley silhouet

Mrs. Henley, vertaald door Robert Egeter van Kuyk, is voor het eerst verschenen in de bundel De edelman bij Meulenhoff, Amsterdam 1975. Aan de hand van de kritische uitgave van het werk van Isabelle de Charrière / Belle de Zuylen, Oeuvres complètes, deel 8 (G.A. van Oorschot, Amsterdam 1980) is de tekst nagezien en verbeterd door R. de Jong-Belinfante en verschenen in de bundel Alles of niets bij Meulenhoff, Amsterdam 1986. Deze tekst is hier weergegeven.
Oorspronkelijke titel: Lettres de Mistriss Henley, 1784.
Copyright Nederlandse vertaling © 1986 by Meulenhoff Nederland bv, Amsterdam.

AANTEKENING BIJ HET VERHAAL MRS. HENLEY: Het boek The Sentimental Husband, dat ter sprake komt in het verhaal Mrs. Henley, was in werkelijkheid de brievenroman Le Mari sentimental, die de Zwitserse schrijver Samuel de Constant in 1783 publiceerde. In die roman, die bij verschijning furore maakte, beschrijft de hoofdpersoon, Bompré genaamd, zijn bittere huwelijkservaringen aan zijn vriend Saint-Thomin. Bompré, die op rijpe leeftijd getrouwd is met een wat jongere vrouw, wordt al gauw getiranniseerd door haar grenzeloze egoïsme en haar gevoelloosheid. Belle van Zuylen schreef haar verhaal Mrs. Henley, dat verscheen in 1784, als een vrouwelijke visie op het thema van het ongeluk in het huwelijk. Haar verhaal leidde eveneens tot heftige discussies in Genève en een jaar later ook in Parijs, waar het samen met Le Mari sentimental en een pamflet tegen Mrs. Henley ongeautoriseerd werd heruitgegeven. Bijzonderheden over de achtergronden van Mrs. Henley en over de discussies die het verhaal teweegbracht, zijn vermeld in de kritische uitgave van het werk van Isabelle de Charrière/Belle de Zuylen, Oeuvres Complètes, deel 8 (Amsterdam 1980).

MRS. HENLEY

Brief 1
Wat een beminnelijk en meedogenloos boekje hebben wij enkele weken geleden uit uw land ontvangen! Waarom hebt ge er mij in uw laatste brief niets over gezegd, lieve vriendin? Het is onmogelijk dat het geen opzien bij u heeft gebaard; het is net vertaald en ik ben er zeker van dat iedereen Sentimental Husband zal gaan lezen. Ik had het in het Frans gelezen en het had me verontrust. Dezer dagen heb ik het in het Engels aan mijn echtgenoot voorgelezen. Lieve, hoe leerzaam het boekje ook moge lijken, het zal heel veel onrecht veroorzaken; de mevrouwen Bompré zullen zich er niet in herkennen, of zullen er zich niet bezorgd over maken; en hun echtgenoten kunnen zich het slachtoffer blijven voelen, alsof het boek nooit geschreven was. De vrouwen die weinig op mevrouw Bompré lijken en die toch vrouwen zijn, zullen zich er ongelukkig door voelen, terwijl hun echtgenoten... Toen ik, alleen, het verhaal las van het portret, de verplaatste meubels en de arme Hector, herinnerde ik mij met verdriet een ander portret, andere meubels en een andere hond. Maar het portret was niet van mijn schoonvader, de hond is springlevend en mijn echtgenoot geeft weinig om hem; en wat het ameublement van mijn kamer betreft, het leek me dat dat passend moest zijn voor mij, en niet volgens de smaak van mijn grootmoeders. In plaats dat mijn echtgenoot, toen ik hem dat alles voorlas, nog beter dan ik die verschillen voelde, zoals ik had gehoopt toen ik het voorlezen begon, of dat hem dat soort overeenkomst totaal ontging, zag ik hem nu eens glimlachen, dan weer zuchten; hij zei een paar woorden, aaide zijn hond en keek naar de vroegere plaats van het portret. Mijn lieve vriendin, ze zullen zich allemaal een mijnheer Bompré voelen, en zullen verbaasd zijn dat ze het leven met zulk een gelijkmoedigheid hebben kunnen verdragen.
Goed beschouwd beging deze heer een grote fout door te huwen. Zijn geluk en zijn hele positie lagen te zeer vast; zijn vrouw had niet anders te doen dan te delen in voor haar nieuwe en vreemde emoties. Zij had geen Nanon, geen Antoine, geen Hector, geen buren wie zij een beetje vreugde kon schenken, geen omgang met goede kennissen; dat was niet genoeg om een bestaan te vullen. Ik zou haar haar boeken, haar romans, haar verveling vergeven als die niet geleid hadden tot hardheid, valsheid en een rampzalig einde. Waarlijk, beste vriendin, als ik haar veroordeelde, zou ik mijzelf eveneens veroordelen: ook ik ben niet gdukkig, even weinig gelukkig als deze Gevoelige echtgenoot, hoewel ik niet op hem lijk, en al lijkt mijn echtgenoot niet op zijn vrouw. Hij is zelfs, zo niet even liefdevol en mededeelzaam, dan toch even rustig en vriendelijk als die modelechtgenoot.
Wilt ge dat ik u het verhaal doe van mijn huwelijk, lieve, van de tijd die eraan voorafging en dat ik u mijn leven beschrijf zoals het nu is? Ik zal u dingen vertellen die ge al weet, teneinde ze u beter te laten begrijpen, of eigenlijk om u gemakkelijker te kunnen vertellen wat ge nog niet weet. Zal ik u zeggen wat me net invalt? Als mijn brief of mijn brieven enige juistheid bevatten en naar uw mening geschikt zijn om enige belangstelling te wekken, enkel genoeg om gelezen te worden, vertaal ze dan, verander de namen en laat weg wat ge vervelend of onnodig acht. Ik denk dat veel vrouwen in hetzelfde geval verkeren als ik. Hun echtgenoten zou ik zo al niet willen verbeteren, dan toch willen inlichten; ik zou de dingen op hun plaats willen zetten en laat ieder dan over zichzelf oordelen. Ik voel wel enig gewetensbezwaar over mijn plan; maar het is onbeduidend. Ik heb niet over ernstige dingen te klagen; men zal mr. Henley niet herkennen; hij zal stellig nooit lezen wat ik ga schrijven; en als hij het las, als hij zichzelf erin herkende!...
Laten we beginnen.
Ik was al vroeg wees en had bijna geen vermogen, maar ik werd opgevoed als meisjes die heel veel bezitten en met een zo grote warmte dat moederliefde niet groter had kunnen zijn. Lady Alesford, mijn tante, had haar enige dochter verloren; ik nam nu haar plaats in, en liefde en goedheid werden over mij uitgestort, zij hield van mij alsof ik haar dochter was. Haar echtgenoot had een neef, die zijn bezittingen en titel zou erven: voor die neef was ik bestemd. Hij was innemend, wij waren van dezelfde leeftijd, wij werden opgevoed met de gedachte dat wij voor elkaar bestemd waren. Die gedachte beviel ons beiden; wij hielden onbezorgd van elkaar. Zijn oom stierf. Deze verandering in zijn fortuin veranderde niets aan zijn liefde; maar men liet hem een reis maken. In Venetië zou hij nog als Lord John van Rousseau geweest zijn; hij zou de manchetten van de markiezin hebben afgescheurd;* maar in Florence werd mijn beeld overschaduwd door verleidelijker charmes. Hij bracht enige tijd in Napels door en het jaar daarop stierf hij in Parijs.
Ik zal u niet alles beschrijven wat ik toen leed, al het verdriet dat ik al verscheidene maanden had gehad. In Montpellier hebt ge de sporen gezien die het verdriet in mijn gemoedsgesteldheid had achtergelaten en welke gevolgen het had gehad voor mijn gezondheid. Mijn tante was bijna even ontroostbaar als ik. Vijftien jaren van werken voor een geliefd plan, vijftien jaren van hoop, alles was teniet gedaan, alles was verloren. Wat mij betreft, ik verloor toen alles wat een vrouw kan verliezen.
Wanneer men twintig is heeft het hart een grote veerkracht, en toen ik naar Engeland terugreisde was ik een beetje minder ongelukkig dan toen ik ervandaan vertrokken was. Mijn reizen hadden mij wat ontwikkeling gegeven en mij moediger gemaakt; ik sprak vlotter Frans, ik zong beter; ik werd bewonderd. De huldeblijken brachten mij alleen maar jaloezie: alles wat ik deed werd met nieuwsgierige en kritische aandacht gevolgd en ik ontkwam nooit aan de afkeuring van de vrouwen. Ik hield niet van de mannen die van mij hielden; ik weigerde een rijke man zonder stand of opvoeding; ik weigerde een afgeleefde edelman die stikte in zijn schulden, ik weigerde een jongeman wiens zelfgenoegzaamheid zijn domheid evenaarde. Men vond mij hooghartig; mijn vroegere vriendinnen bespotten me; uitgaan, onder de mensen komen werd me onverdraaglijk. Mijn tante nam mij dat niet kwalijk, maar wees mij er meer dan eens op dat haar jaargeld van drieduizend pond met haar dood zou ophouden, en dat zij geen drieduizend bezat om mij na te laten.
Zo waren mijn omstandigheden een jaar geleden toen wij bij Lady Waltham Kerstmis gingen vieren. Ik was vijfentwintig; ik voelde mij treurig en leeg. Ik begon mijn aanleg en talenten te verwensen, die mij alleen maar ijdele hoop hadden gebracht, ongelukkige overgevoeligheden en vermeende aanspraken op geluk dat geen werkelijkheid werd.
Er waren in dat huis twee mannen. De een, veertig jaar oud, was met een aanzienlijk vermogen uit Indië gekomen. Op de manier waarop hij dat vergaard had viel niets ernstigs aan te merken, maar hij stond evenmin bekend om zijn nauwgezetheid en onbaatzuchtigheid; en wanneer het gesprek kwam op de rijkdommen en de rijke mensen van dat land, vermeed hij het in bijzonderheden te treden. Het was een knappe man; hij gedroeg zich voornaam en was royaal met zijn geld; hij hield van goed eten, van kunst en vermaak. Ik viel bij hem in de smaak; hij sprak met mijn tante; hij bood een aanzienlijke weduwgift, de eigendom van een mooi huis dat hij juist in Londen had gekocht, en driehonderd guinje per jaar voor mijn kleedgeld.
De andere man die voor een huwelijk in aamnerking kwam was de tweede zoon van de graaf van Reding, vijfendertig jaar oud, sedert vier jaar weduwnaar van een vrouw die hem veel bezittingen heeft nagelaten, en vader van een engelachtig mooi meisje van vijf. Zelf heeft hij een zeer edele gestalte, lang, slank, de vriendelijkste blauwe ogen die men zich kan voorstellen, prachtige tanden en een heel lieve glimlach: zo is hij, lieve vriendin, of zo zag ik hem toen. Ik vond dat alles wat hij zei in overeenstemming was met dat aangename uiterlijk. Hij sprak mij vaak over het leven op zijn landgoed en zei hoe plezierig hij het zou vinden die heerlijke eenzaamheid te delen met een lieve en gevoelige vriendin die een helder hoofd en tal van talenten had. Hij vertelde me over zijn dochtertje en over zijn verlangen haar niet een gouvernante, niet een stiefmoeder, maar een echte moeder te geven. Tenslotte sprak hij nog duidelijker, en op de dag voor ons vertrek vroeg hij tante om mijn hand en deed uiterst genereuze aanbiedingen. Ik was wel niet hevig verliefd, maar toch diep geroerd.
Bij onze terugkeer in Londen won mijn tante inlichtingen in over beide kandidaten. Over de eerste vernam zij niets verkeerds, maar over de tweede hoorde zij niets dan goeds. Allerwegen vond men mr. Henley verstandig, kundig, rechtvaardig en van een volmaakte lankmoedigheid. Ik zag in dat ik moest kiezen, en ge begrijpt wel, lieve vriendin, dat ik bijna niet durfde te aarzelen. Het was om zo te zeggen het slechte in mij dat de voorkeur gaf aan de rijkdommen van het Oosten, Londen, grotere vrijheid, en schitterende weelde. Het goede in mij versmaadde dat alles en praatte zich de genoegens in van een redelijk en hoogstaand geluk, dat zelfs de goedkeuring van de engelen zou wegdragen. Wanneer een tirannieke vader mij gedwongen had de nabob te huwen, had ik het misschien als mijn plicht gevoeld te gehoorzamen, en ik zou de oorsprong van mijn fortuin vergeten hebben door het gebruik dat ik ervan hoopte te maken - ’de zegenwensen van de Europese armen zullen de vervloekingen uit Indië teniet doen,’ zou ik gezegd hebben. Kortom, als ik gelukkig had moeten worden op een laag-bij-de-grondse manier zou ik dat zonder schaamte en misschien zelfs met genoegen gedaan hebben. Maar ik kon er niet toe besluiten mijzelf uit eigen keuze weg te schenken voor diamanten, parels, tapijten, parfums, goudgeborduurde mousseline, soupers, feesten, en ik schonk mijn hand aan mr. Henley.
Ons huwelijksfeest was een succes. Met zijn geestigheid, elegantie, ingetogenheid, fijngevoeligheid en hartelijkheid nam mr. Henley iedereen voor zich in. Hij was een echtgenoot uit een roman, soms vond ik hem een beetje te volmaakt en mijn invallen, stemmingen en ongeduld vonden altijd zijn redeliikheid en bezadigdheid op hun weg. Zo was ik bijvoorbeeld naar aanleiding van mijn presentatie aan het hof ten prooi aan een vreugde en aan kwellingen die hij niet scheen te begrijpen. Ik hoopte dat ik door het gezelschap van een man die ik zozeer bewonderde op hem zou gaan lijken, en zo vertrok ik in het begin van de lente naar zijn landgoed, vol van de beste bedoelingen en overtuigd dat ik de beste echtgenote, liefdevolste moeder en waardigste vrouw des huizes zou zijn die men ooit had gezien. Soms zag ik als mijn voorbeelden de meest achtenswaardige Romeinse matrones, soms vrouwen van onze vroegere edelen uit de feodale tijd, dan weer zag ik mijzelf dwalend over de velden, eenvoudig als een herderin, zacht als hun lammeren en vrolijk als de vogels die ik zou horen zingen.
Maar dit is een lange brief geworden, lieve vriendin, ik zal zo gauw mogelijk weer schrijven.
* Zinspeling op een passage uit het boek Emile van Jean-Jacques Rousseau: daarin verscheurt de jonge Engelsman Lord John de kanten manchetten die hij van een Venetiaanse schone ten geschenke heeft gekregen, en werpt die in het vuur, zodra hij verneemt dat zijn vriendin bezig is, uit liefde, manchetten voor hem te maken.






HOME