C.H.E. de Wit
BELLE VAN ZUYLEN EN HAAR EERSTE VADERLAND silhouet

Tekst van een lezing die op 24 oktober 1987 op Slot Zuylen is gehouden.

1787-1987
Dit jaar wordt, zoals u bekend is, het Tweede Eeuwfeest van de Patriottenbeweging (1780-1787) in vele plaatsen herdacht, zelfs tot in Washington toe. De vragen die hierbij rijzen zijn: waarom wordt die beweging herdacht en wat had Belle daarmee van doen?
De Europese staten - waarbij wij ons beperken tot West- Europa - hebben in de loop der eeuwen ingrijpende, revolutionaire veranderingen doorgemaakt. Hier was het ‘als eerste’ de opstand tegen Spanje, juister gezegd: tegen de landsheer Philips II, die Nederland ingrijpend veranderde. In die jaren ontstond er een onafhankelijk Nederland, een republikeinse bond van zelfstandige staten, waarin de regering kwam te berusten bij bepaalde families die regeren als privaatrecht beschouwden en de stadhouders uit het Huis van Oranje als hun dienaar. Als men de huidige politieke organisatie van Nederland beschouwt blijkt overduidelijk, hoezeer de staats- en regeringsvorm van de oude Republiek veranderd zijn. De statenbond is een eenheidsstaat geworden, anders gezegd, de Republiek der Nederlanden werd Nederland; de Oranjes zijn van stadhouders opgestegen tot koningen en regeren is geen privaatrecht meer, maar publiek recht: regeren mogen alleen wie door het volk direct of indirect zijn gekozen. Tussen de elementen van het vroegere organisme bestond een zekere logische samenhang: de regentenfamilies hielden Oranje en de burgers in een ondergeschikte positie, terwijl een statenbond veiliger was voor hun macht dan een eenheidsstaat. Op het einde van het ‘Ancien Régime’ groeide in het Westen een burgerlijke beweging, gericht tegen de aristocratie en de ‘feodale’ verbrokkeling waarop deze steunde; tevens zochten de burgers steun bij de vorst wiens streven immers ook gericht was op politieke eenheid. De Franse Revolutie is daar het duidelijkste voorbeeld van, maar reeds in de loop van de jaren ’80 der 18e eeuw kwam in de Republiek der Nederlanden zo’n democratische beweging op gang die uiteraard ook streefde naar eenheid en naar soevereiniteit van het Oranjehuis. Men noemt die periode veelal de Patriottentijd, een woord dat gemakkelijk verwarring kan scheppen. Woorden kunnen immers in de loop der tijden, onder invloed van nieuwe geestelijke of politieke stromingen, van betekenis veranderen, en zo ook gebeurde dat ten gevolge van de Verlichting in de tweede helft van de achttiende eeuw. Het woord ‘republikein’ betekende in het Oud- Europese recht ‘tegenstander van de koninklijke macht’; na 1750 ongeveer werd dat: ‘democraat, liberaal’, in de zin van de negentiende eeuw. Zo ging het tevens met het woord ‘patriot’ dat in algemene zin ‘goede vaderlander’ betekende, maar in de tweede helft van die eeuw: ‘democraat, republikein’ in moderne zin; tijdens de Franse Revolutie noemden de burgers zich bij voorkeur ‘patriotes’. Om te begrijpen wat er in die periode van 1780-1787, de zogeheten Patriottentijd gebeurde, moeten wij terugkeren naar het midden van de achttiende eeuw, toen er opnieuw een algemene tegenstelling, ja strijd ontstond tussen orangistische en antiorangistische regenten in bijna alle lokale eenheden. Aan de basis daarvan lag een algemene ‘historische wet’ nl. dat in oligarchische regeringen, zoals die in de Nederlandse steden bestonden, steeds een winnende en een verliezende groep, factie of kabaal ontstaan, wat betekent dat de winnende factie de macht heeft en derhalve over de ambten beschikt. Maar steeds wanneer nu het land in een crisis, een gevaarlijke situatie geraakte beschuldigden de verliezende regenten de winnaars van wanbeheer, zelfs van verraad, noemden zichzelf patriotten ofwel de ware vaderlanders, zochten steun bij de burgers aan wie politieke rechten werden beloofd, en trachtten zo de macht in de steden te veroveren. Toen in 1702 met Willem III de Hollandse tak van de stadhouders uitstierf, bleef alleen in Friesland en Stad en Lande het stadhouderschap bestaan in de Friese tak. In het jaar 1747 viel Frankrijk het Zuiden van ons land binnen en er ontstond paniek. De onderliggende facties in de stadhouderloze gewesten werden oranjegezind, riepen om Willem IV, deden de burgers politieke beloften en behaalden de overwinning. Om de ambten ook in de toekomst voor hun families te reserveren, gaven zij Willem IV in alle gewesten het recht de regenten direct of indirect te benoemen - een patronagestelsel waaraan alleen Amsterdam zich onttrok. In theorie waren nu alle regenten na 1748 oranjegezind, maar genoemde patronage pakte nogal eens verkeerd uit. Ofschoon Diederik Jacob van Tuyll van Serooskerken, de vader van Belle, zich in die tijd verdienstelijk had gemaakt voor het herstel van Oranje in het gewest Utrecht, werd hij toch na ongeveer tien jaar van ambten uitgesloten. Een buitenlander, de hertog van Brunswijk, had namelijk grote invloed verworven aan het Hof en benoemde de oud- kolonel Pesters tot zijn vertrouwensman in Utrechtse zaken. En tot de vriendenkring, kabaal of factie van die man behoorde Van Tuyll van Serooskerken niet. Ofschoon de laatstgenoemde daar zelf weinig van liet blijken, moet die gebeurtenis toch wel invloed op zijn gezin gehad hebben. Zo ging zijn zoon Willem-René in de jaren ’80 naar de antiorangisten over.
Een nieuwe politieke aardverschuiving kondigde zich aan toen de vierde Engelse oorlog (1780 - ’84) rampzalig verliep, want nu kwamen de verliezers van dertig jaar geleden en ‘afgevallen’ orangisten in actie: zij gaven de stadhouder de schuld der nederlagen en trachtten de burgers te winnen door aan hen politieke rechten te beloven. Nu noemden zich de antiorangistische regenten de ware vaderlanders of patriotten en evenals in 1747/48 ontstond er een tijdelijke alliantie tussen regenten en burgers. Men kan dan ook niet spreken van ‘de Patriottenbeweging’ want de regenten- patriotten ging het allereerst om afschaffing van de patronagerechten van Willem V en de burgerpatriotten wilden een vorm van stedelijke democratie invoeren. Aangezien de orangistische regenten het lagere volk gingen gebruiken voor gewelddadigheden tegen hun politieke vijanden, moesten de patriotse regenten wel de burgers verlof geven zich in gewapende vrijkorpsen te organiseren. Deze gewapende burgers sloten zich aaneen in gewestelijke organisaties en ten slotte in een nationale federatie, die in de stad Utrecht bijeen placht te komen: het centrum van de democratische beweging. Hun motieven en politieke verlangens zijn te lezen in het Leids Ontwerp van 1785, kort samengevat in hun Acte van Verbintenis. Op soortgelijke wijze zou twee jaar later in Frankrijk het voorspel tot de Revolutie beginnen, namelijk door een verbond van aristocratische opposanten tegen de koning met de burgerij.
In de stad Utrecht en enkele andere steden werden op revolutionaire wijze beperkt-democratische constituties ingevoerd. Aangezien de patriotse regenten een democratisch bestuur méér vreesden dan de patronagerechten, gingen velen naar de andere partij over, zoals Willem-René, de oudste zoon van Van Tuyll van Serooskerken. Toch geraakten de verbonden partijen van regenten en burgers steeds meer aan de winnende hand en wel zo dat zij de buitenlandse politiek gingen beheersen. Zij sloten in 1785 een verbond met Frankrijk om aldus beschermd te zijn tegen een Engelse interventie ten gunste van de orangisten. Maar in september 1787 riepen de orangisten de Pruisen te hulp, die vervolgens met 25.000 man binnenrukten. Tegelijkertijd organiseerden ze met Engels geld ergerlijke gewelddadigheden tegen de persoon en de bezittingen van hun tegenstanders. De schatting dat er in de eerste maanden na deze september-revolutie een 40.000 mensen het land uitvluchtten is niet overdreven. Dat de inrichting van de Statenbond niet meer voldeed aan de nieuwe ontwikkelingen was duidelijk geworden, maar hoe die te wijzigen? Van de Spiegel, die bij de ommekeer een leidende rol had gespeeld en nu raadpensionaris van Holland was geworden, dacht die staatsvorm te verbeteren door de stadhouder tot een integrerend deel van de constituties der afzonderlijke landen of gewesten te maken. De orangistische regenten - de patriotse waren immers ontslagen - protesteerden heftig, want dat zou hun soevereiniteit aantasten. Maar toen Engeland en Pruisen beloofden zo’n constitutie te garanderen, moesten zij hun verzet wel opgeven. Uit die constitutie van 1788 blijkt wel hoezeer het politieke stelsel zich had overleefd; in feite stond het onder curatele, want buitenlandse mogendheden mochten zich met onze interne problemen bemoeien als de regenten tegen die consitutie in verzet kwamen! In Nederland waren door de regerende aristocratie geen hervormingsgedachten aan de orde gesteld. Wél reageerde Belle vanuit Colombier in Zwitserland op de grote staatkundige problemen van de Republiek. Het mag zijn dat haar gedachten geen directe invloed hebben uitgeoefend, anderzijds echter waart er door haar geschriften een ‘voorspellende’ geest, voor zover men dan in de geschiedenis van zoiets kan spreken. Zij publiceerde haar politieke gedachten in de vorm van drie brieven waarin een Engelsman de Nederlandse crisis beoordeelt. De brieven waren gericht aan Charles Bentinck van Rhoon, lid van de Haagse Oranjesociëteit, die een grote rol had gespeeld in de revolutie van 1787; deze brieven zijn opgenomen in haar Observations et Conjectures politiques van 1788. Bij monde van die Engelsman doceert zij staatsrecht in epistolaire vorm. Haar opbouw is niet strak logisch maar haar saillante opmerkingen getuigen van groot inzicht: uiteindelijk had zij toch eenendertig jaar in Nederland gewoond, in een ontwikkeld, politiek-gericht milieu, met een geest die zelf oordeelde.
‘Tout est contradiction’ is haar eerste bezwaar: een feilloze analyse. In 1748 gaven de Staten of Standen der gewesten de stadhouder uitgebreide patronage-rechten, maar de standen - men kan ook zeggen de regenten -behielden de soevereine macht. De stadhouder, die slechts een schijn van macht bezat, kreeg echter wél de schuld als de zaken fout gingen, zowel van de orangisten als van de antiorangisten, en deze laatsten vertoonden dan ook een ‘excessieve partijdigheid tegen Oranje’. ‘Nul contre- poids, jamais d’équilibre’ was haar tweede bezwaar. Terwijl Tories en Whigs in het Engelse systeem elkaar in evenwicht hielden en toch elkaar afwisselden in macht, kwamen evenwicht en machtswisseling in de Republiek via revoluties tot stand, zoals in 1672, 1702, 1747/48 en 1787. De oorzaak daarvan was de positie van de regenten, die hier de soevereinen van het land waren. Zelf noemden zij dit het ‘systema der ware vrijheid’; Belle begreep evenwel dat de overgrote meerderheid van de burgers, die dat systema als een stelsel van anarchie beschouwden, geen vertrouwen meer hadden in die toestand. Om het standpunt van Belle recht te laten wedervaren, mag erop gewezen worden dat zij schreef voor de Franse Revolutie, al had zij in 1786/87 van nabij (in Parijs) de eerste verschijnselen daarvan meegemaakt zonder deze echter als voorspel te doorzien.
Met de Amerikaanse opstand als revolutie heeft zij zich betrekkelijk weinig beziggehouden. Al had zij voor Rousseau grote bewondering, diens radicale democratie wees zij van de hand. Wél hing zij de leer van de volkssoevereiniteit aan in zoverre dat betekent: men moet door het volk gekozen worden om te kunnen regeren. Dat konden bijvoorbeeld de Engelse kiesdistricten zijn en haar voorkeur ging dan ook uit naar het Engelse stelsel, dat zij tijdens haar verblijf aldaar in 1776/77 had leren kennen en waarderen. Om te begrijpen hoe ingrijpend haar voorstellen waren, moet men steeds het wonderlijke ‘regeringsstelsel’ der Nederlanden voor ogen houden.
Zij pleit ervoor om aan het Oranjehuis de soevereiniteit over te dragen, en wel in de vorm van een constitutioneel koningschap naar Engels model. Dát was echter een revolutionair voorstel dat noch voor de orangistische noch voor de patriotse regenten aanvaardbaar was: het zou immers inhouden dat zij hun soevereiniteit die tijdens de opstand tegen Philips II was verworven, moesten opgeven! Bovendien zou daarmee de zelfstandige macht der gewesten of staten verdwijnen en de uniteit of eenheid van de staat gevestigd zijn. ‘Wij in Engeland’, aldus de Engelse briefschrijver ofwel Belle, ‘handhaven ons politiek evenwicht en ons recht dankzij "l’esprit de notre constitution" onder een koning die geen despoot is. En waren jullie niet gelukkig onder de landsheren tot aan Philips II? Waarom dan niet tot die regeringsvorm teruggekeerd?’ Zulke gedachten evenwel golden toentertijd in de Republiek der Nederlanden als ‘hoogverraad’: zij zouden immers de ‘ware vrijheid!’ vernietigen...
Dan bespreekt Belle de constitutie van 1788, waarbij Oranje deel krijgt aan de soevereiniteit en welke om die reden onder ‘buitenlandse curatele’ gesteld is. ‘Het is even moeilijk’, zo vervolgt zij, ‘een slechte constitutie te veranderen als een goede te behouden. De constitutie die men nu in Holland maakt [die van 1788] is nog slechter dan de vorige...’ ‘De Romeinen’, zo waarschuwt zij de Nederlanders of Hollanders, ‘hadden schrik voor de naam van koning, maar wel lieten zij zich door keizers tot slaven maken.’ Vervolgens bespreekt zij het probleem hoe het Nederlandse parlement dan wel gekozen moet worden, en ook daar gaat het weer om een omkeer der verhoudingen, omdat de regenten in de Staten of Standenvergaderingen zitten krachtens hun erfrecht. Zowel ten aanzien van de uniteit als ten aanzien van de volkssoevereiniteit in de juiste zin stemmen haar politieke inzichten overeen met die van de burgers, die dan ook die twee essentiële veranderingen tot hoofddoel van de Bataafse Revolutie van 1795 zullen maken.
Naar Engels model reserveert zij de Eerste Kamer voor de ‘Bataafse adel’. De Tweede Kamer moet evenals het Lagerhuis de volksvertegenwoordiging zijn, waarvan de leden benoemd worden door, ieder voor één derde: de stedelijke magistraten, de ambachtsheren als vertegenwoordigers van het platteland en de geestelijkheid, hier de predikanten. Tengevolge van het stemrecht verdwijnen dus de regenten, te verdelen in de edelen en patriciërs, uit het staatsrecht omdat de leden van de Tweede Kamer gekozen worden, maar wel blijven er natuurlijk adellijke en patricische personen bestaan. In het ontwerp blijkt dat de adel grote invloed krijgt, want deze levert alle leden van de Eerste Kamer en nog eens een derde van de Tweede Kamer; de patriciërs kiezen slechts een derde van de Tweede Kamer en de hervormde dorpspredikanten als vertegenwoordigers der burgers de rest. Het Engelse ‘Commons’ vertalend door ‘Communiers’, noemt zij de leden van de Tweede Kamer ‘les Représentans des Communiers Bataves’, maar daarvan sluit zij bewust de stedelijke burgers en de kleine grondbezitters van het platteland uit, want zo’n stemrecht ‘serait risquer de bouleverser le pays’. Overigens, zo gaat haar betoog verder, worden dergelijke verkiezingen noodzakelijkerwijze door kuiperijen bepaald, die de vrijheid meer schade doen dan dat zij haar dienen - en hierbij heeft zij beslist de Engelse verkiezingen voor het Lagerhuis voor ogen. Wellicht heeft de democratische revolutie van 1787 in haar moederland haar gedachtengang in deze beïnvloed.
Het is opvallend in haar ontwerp-grondwet, dat de patriciërs, die toentertijd toch veel talrijker waren dan de edelen, als stedelijke magistraten slechts een derde van de Tweede Kamer mogen benoemen. Dat is wel evenveel als de edelen als grootgrondbezitters mogen aanwijzen, maar die krijgen nog eens de volledige Eerste Kamer tot hun beschikking! Komt Belle zo niet in conflict met haar kritiek op de adel in Le Noble van 1763? Afgezien van het feit dat het niet ‘fair’ is iemands denken te toetsen aan een jeugdgeschrift van vijfentwintig jaar geleden, mag men toch wel stellen dat die kritiek veeleer sociaal dan politiek gericht was: De adel sluit zich af, verkeert bijna uitsluitend met standgenoten als pares inter pares. Uiteindelijk pleit Belle in velerlei vormen voor de gelijkwaardigheid van de mensen, maar dat standpunt behoeft nog geen politieke consequenties tot gevolg te hebben.
Over de politieke ontwikkeling van Belle moeten wij kort zijn. In vele opzichten kon zij het eens zijn met de ontwikkeling van Frankrijk in de eerste periode van de revolutie - men kan zeggen tot de 14e juli, de Bastille-dag van 1792. Maar toen kwam toch haar ommekeer, althans politiek gezien, en ook de Bataafse Republiek genoot niet haar sympathie. Toen de Engelsen en de Russen in 1799 een offensief begonnen tegen de Westerse revolutie door gezamenlijk de Bataafse Republiek te veroveren via een aanval in Noord-Holland, juichte zij die onderneming toe.
Het is een frappante bijzonderheid dat die Anglo-Russische invasie voor een deel, misschien een klein deel, mislukte ten gevolge van het probleem der soevereiniteit. Bij de landing hadden de Engelsen gehoopt dat de orangistische regenten van voor de Bataafse Revolutie hun medewerking zouden verlenen door het volk tot opstand te bewegen. De Engelse admiraal echter, die zich niet had verdiept in de problemen van ons staatsrecht, verkondigde bij de landing dat Willem V als wettige soeverein naar zijn land terugkeerde en die vergissing - Willem V was slechts stadhouder in ballingschap - maakten de orangisten zo kopschuw dat maar weinigen met de invasie wilden meewerken. Zo sterk was nog de afkeer van de soevereiniteit van het Huis van Oranje!
Belle betreurde het mislukken van de contrarevolutie, waardoor volgens haar de nieuwe politieke orde voorgoed vaste voet had kunnen krijgen in West-Europa. Vanuit die overtuiging schreef zij in november 1799 de bekende brief aan haar neef Willem- Réné waarin zij de mogelijkheden schetst die iemand van adellijke afkomst toch heeft ‘dans les républiques modernes’. ‘Republiek’ betekent hier democratie in de toenmalige zin. Wij zijn dan elf jaar verder dan haar ontwerp van 1788 en inderdaad waren er toen in West-Europa democratieën ontstaan, zoals bijvoorbeeld de Bataafse Republiek waarin Willem-René zijn weg moest zoeken. Een loflied op die ontwikkeling is de brief beslist niet, maar wel een zeer doordacht advies aan jonge mensen van adel om zich goed te realiseren dat ‘les distinctions de naissance’ een hersenschim zijn geworden. Belle doorziet welke rol in moderne staten met gelijke kansen opleiding en onderwijs zullen hebben ten aanzien van maatschappelijke kansen. Er mag dan wel grotere gelijkheid zijn ontstaan, aldus Belle, maar de grootste ongelijkheid zal steeds blijven voortkomen uit de ongelijkheid in het gebruik van gekregen capaciteiten.
Dat het nieuwe politieke stelsel zich ook in de toekomst zou handhaven bleek toch een te voorbarige opvatting van Belle, die dit overigens zelf - zij stierf in 1805 - niet meer zou meemaken. Na de jaren 1813/15 ontstond er een reactie in de Europese landen en in dit verband verdient haar ontwerp van 1788 een vergelijking met de Schets van Van Hogendorp - de grondslag voor onze Grondwet van 1814 - vooral voor wat betreft de soevereiniteit van Oranje en de samenstelling van de Tweede Kamer. Ook Van Hogendorp had zijn licht opgestoken bij de Engelse constitutie, maar nog méér bij de staatsinrichting van de Republiek, zoals Thorbecke opmerkt: ‘Hij had één oog, en dat, waarmee hij het meest zag, op onze oude inrigting, het ander op Engeland gevestigd... Zijn Souverein, hoewel erfelijk, blijft dan ook het karakter van Eersten ambtenaar behouden... Het kenmerk der verheffing hierboven werd den Vorst noch door de Schets, noch door de Grondwet van 1814 geëigend.’ Anders gezegd: onder de naam van vorst bleef Willem I eerste ambtenaar, en dat zou zich in 1840 wreken want toen moest hij afstand doen van de troon. Aangezien het ontwerp-Van Hogendorp geen staatsburgerschap kende maar slechts de twee standen van vroeger, namelijk de adel en de stedelijke regeringen, kregen deze twee het recht de Provinciale Staten te kiezen, en deze de Staten-Generaal. Dus de adel zou de helft van de afgevaardigden mogen kiezen.
De vergelijking van die twee ontwerpen moge dan kort zijn, maar de conclusie is toch gewettigd dat Belle in 1788 vooruitzag, terwijl Van Hogendorp tweeëntwintig jaar later zich vooral richtte naar het verleden.

Literatuur: Voor het ontwerp van Belle (1788): Isabelle de Charrière, Belle de Zuylen, Oeuvres Complètes, 1981, Amsterdam X, 57-111: Observations et Conjectures politiques. Voor de brief van 1799 aan Willem-René: Idem, V, brief 2088: 632-640. Simone Dubois, Tussen adel en revolutie, in: Maatstaf 7(1970) 486-499.
Voor het ontwerp van Van Hogendorp (1812): J.R. Thorbecke Aanteekening op de Grondwet, (nieuwe) tweede uitgave (1906, ’s-Gravenhage) 105-107.


Résumé de ‘Belle de Zuylen et sa première patrie’.

Le mouvement des Patriotes 1780-1787 est commémoré cette année. Deux questions se posent: pourquoi cette commémoration et en quoi concerne-t-elle Belle de Zuylen?
La Hollande était une confédération républicaine, composée d’Etats autonomes, gouvernés par des régents, qui considéraient le ‘Stadhouder’ de la Maison d’Orange comme leur serviteur. A la fin de l’Ancien Régime naquit un mouvement bourgeois, aspirant à l’unité et à la démocratie. Lorsque la quatrième guerre avec l’Angleterre aboutit á un désastre, les régents antiorangistes (c’est-à- dire ceux qui n’étaient pas pourvus de fonctions) rendirent le Stadhouder responsable de la défaite et s’efforcèrent de s’acquérir les bourgeois en leur promettant des droits politiques. Bien que leurs motifs fussent très différents, ils formèrent ensemble le mouvement des Patriotes; ils mirent sur pied une fédération nationale et publièrent en 1785 le Projet de Leyde, contenant leurs revendications politiques.
En 1785 ils conclurent une alliance avec la France, mais en 1787 les Orangistes appelèrent à l’aide la Prusse. Sous la garantie de l’Angleterre et de la Prusse, la forme de l’Etat fut modifiée au point que le Stadhouder devint partie intégrante de la constitution des provinces; et cela en dépit de l’opposition des régents dont la souveraineté se trouvait entamée, mais on se rendait compte qu’un Etat confédéral ne répondait plus aux besoins du temps.
Belle publia ses idées politiques sur ces questions sous la forme de trois lettres. ‘Tout est contradiction’ est son premier grief: en 1748 les Etats attribuèrent un droit de tutelle à Guillaume IV, mais les régents conservaient le pouvoir souverain, tandis que le Stadhouder se voyait imputer la responsabilité de la situation au cas où les choses tourneraient mal.
‘Nul contre-poids, jamais d‘équilibre’ est son second grief et elle porte le regard vers l’Angleterre où les Tories et les Whigs assurent l’équilibre entre eux. Elle plaide en faveur d’une monarchie constitutionnelle d’après le modèle anglais. A propos de la constitution de 1788, par laquelle Orange a été doté d’une part de souveraineté, elle écrit: ‘Cette constitution est encore pire que la précédente’. Elle aurait voulu que la Première Chambre soit réservée à la noblesse batave, la Deuxième Chambre devant être la réprésentation populaire, nommée pour un tiers par les magistrats urbains, pour un tiers par les métiers et pour un tiers par le clergé.
En ce qui concerne la Révolution française, Belle applaudit à ses développements jusqu’au 14 juillet 1792. Elle opéra alors un revirement et la République batave ne jouit pas davantage de sa sympathie. Elle déplora l’échec en 1799 de la contrerévolution, par laquelle, d’après elle, le nouvel ordre politique se serait consolidé en Europe occidentale. Dans les trois lettres connues à son neveu Willem René, elle s’étend sur les possibilités qui s’offrent à une personne de la noblesse dans une république moderne, au sein de laquelle ‘les distinctions de naissance’ appartiendront au passé.
Lorsque l’on compare son projet de 1788 avec celui de Van Hogendorp, base de la Loi fondamentale de 1814, on doit conclure que Belle regardait vers l’avenir en 1788, tandis que Van Hogendorp, vingt-deux ans plus tard, se tournait vers le passé.

Lettre de Zuylen et du Pontet, no. 13 (septembre 1988), pp. 8-11.






HOME