Greetje van den Bergh
Greetje van den Bergh

LIEFDE OP AFSTAND silhouet
Tekst van de lezing gehouden op 24 oktober 1987 in Slot Zuylen.

Na de voltooiing van de Oeuvres Complètes van Belle van Zuylen vatte uitgever Van Oorschot het plan op deelpublicaties in vertaling uit te brengen, zodat haar werk toegankelijk zou worden voor een groter publiek. Daarbij dacht hij in de eerste plaats aan enkele integrale briefwisselingen. Het lag voor de hand daarbij de chronologie te volgen en te beginnen met de eerste omvangrijke correspondentie die bewaard is gebleven. Dat is die met Constant d’Hermenches; de eerste brief dateert van 1760, de laatste van 1776. Het klinkt ongetwijfeld bevooroordeeld als ik zeg dat daarmee wellicht ook met de allermooiste correspondentie begonnen is. Vertalen is de indringendste manier van lezen die er bestaat, en ik heb dus geen enkele briefwisseling zo aandachtig en tot in de kleinste details gelezen als deze. Maar aan de andere kant zijn er ook twee goede argumenten aan te voeren voor mijn voorlopige en niet-objectieve oordeel. Die zijn terug te vinden in de titel van dit verhaal: ‘Liefde op afstand’.
Die titel heeft natuurlijk in de eerste plaats betrekking op de relatie tussen Belle van Zuylen en Constant d’Hermenches. Het lijdt geen twijfel, voor wie aandachtig hun brieven leest, dat zij van elkaar hebben gehouden. Maar het lijdt evenmin twijfel dat zij beiden vanaf het begin een huwelijk als onmogelijk hebben beschouwd. D’Hermenches schreef al vroeg in hun briefwisseling: ‘Jouw brieven zijn de remedie tegen mijn dodelijke verdriet dat ik niet met jou door het leven kan gaan.’ Het was daarna ongetwijfeld Belles eer te na om nog op de mogelijkheid van een echtscheiding te zinspelen, alhoewel er ook in die tijd in hun kringen wel gescheiden werd om te kunnen hertrouwen. Hun relatie werd daardoor een ingewikkeld spel van aantrekken en afstoten.
Zo lang Belle zich gereserveerd opstelt tegenover de veel oudere Zwitser, die bekend staat als een libertijn, schrijft hij provocerend dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen vriendschap en liefde, en dat het aan háár is te bepalen hoe ver zijn vriendschap mag gaan. Maar wanneer Belle al haar terughoudendheid laat varen in de vurige correspondentie van 1764, lijkt hij voor de mogelijke consequenties terug te schrikken. Hij vertrekt overhaast uit Den Haag op het moment dat Belle daar bij haar zuster haar intrek komt nemen. Zijn enige afscheid is een briefje: ‘Mijn hart is te zeer verscheurd om het je te durven aanbieden, onvergelijkelijke Agnès...’ En Belles antwoord op dat briefje is de meest onverhulde liefdesverklaring uit haar hele correspondentie: ‘Mijn verbeelding zocht naar je, mijn verlangens liefkoosden je totdat ik insliep. Vaarwel d’Hermenches, tot in mijn dromen zal ik om je treuren.’
Vanuit Frankrijk, waar hij dienst heeft genomen in het leger, maakt d’Hermenches vervolgens voortdurend plannen voor een bezoek aan Utrecht of Den Haag. En Belle zinspeelt regelmatig op een liaison: ‘Als ik Bellegarde niet huw, zal ik geheel en al van het huwelijk afzien, en wie zal dan nog belang stellen in die zogenaamde deugd, mijn kuisheid? Wie niet mijn echtgenoot kan worden, zou dan mijn minnaar kunnen zijn, als hij wil.’ Maar uiteindelijk vertrekt d’Hermenches in 1768 naar Corsica zonder dat zij elkaar hebben teruggezien. Pas wanneer hij daar is, verzucht hij: ‘Ik denk nog steeds aan je, lieve Agnès, met gevoelens die niemand anders bij mij wekt; ik zou gaarne mijn leven met jou doorbrengen.’ En wanneer Belle hem in 1770 laat weten dat zij een verbintenis met de Charrière overweegt, lijkt het erop dat hij haar alsnog ten huwelijk wil vragen. Het toppunt van ironie moet voor Belle wel zijn geweest dat d’Hermenches Lausanne ontvluchtte op het moment dat zij elkaar daar ongedwongen hadden kunnen ontmoeten, om voor het eerst in al die jaren af te reizen naar... Den Haag.
Wat precies de reden is geweest voor dit merkwaardige heen en weer schommelen tussen de aantrekkingskracht die zij op elkaar uitoefenden en de angst voor een te nauwe band, zal wel nooit met zekerheid te achterhalen vallen. Misschien deinsden zij voor een huwelijk of een verhouding steeds weer terug uit angst voor teleurstelling; misschien wisten zij intuïtief dat het beste wat zij elkaar te bieden hadden, zich in hun brieven bevond. Belle sprak daarin herhaaldelijk de vrees uit dat de bewondering van d’Hermenches zou verdwijnen onder kleine ergernissen en verveling als zij elkaar dagelijks zagen.
Er zijn meer verklaringen denkbaar, maar ik wil het hier bij deze ene laten en overgaan naar de tweede reden voor de titel van dit verhaal. Daarmee doel ik op de liefde voor de literatuur, die zo onmiskenbaar een rol speelt in het genoegen dat deze beide mensen aan hun correspondentie beleefden. Ook om die reden heb ik geopperd dat dit wellicht de allermooiste briefwisseling is. Want in de tweede helft van haar leven gaf Belle op allerlei manieren uiting aan haar schrijverstalent, maar in deze grotendeels ‘Hollandse’ periode leefde zij dat vrijwel volledig uit in haar brieven. Zowel d’Hermenches als Boswell hebben die literaire kwaliteit onderkend en gelukkig geen gehoor gegeven aan Belles dringende verzoeken haar brieven te verbranden. Want juist in haar correspondentie met deze twee zo verschillende vrienden komt haar epistolaire talent zo volledig tot zijn recht. Op de dwaze redenaties van de excentrieke Engelsman die haar leeftijdgenoot was, reageert zij uitdagend, lichtvoetig en vol humor. Tegenover het schijnbare overwicht van d’Hermenches, de cynische man van de wereld die bijna haar vader had kunnen zijn, stelt zij een grote scherpzinnigheid en een bijna onbegrensde interesse, of het nu gaat over politiek, religie, literatuur, filosofie of persoonlijke gevoelens.
Maar naast het feit dat in deze jaren haar correspondentie vrijwel de enige uitlaatklep is voor Belles passie om te schrijven, vertoont de briefwisseling met d’Hermenches nog op een andere manier een literair karakter. Ik doel dan op de vorm, die doet denken aan die van een zorgvuldig geconcipieerde briefroman. De auteurs hebben daaraan op geen enkele manier bewust kunnen bijdragen, maar wanneer Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid zou worden bekeken alsof het literaire fictie was - in de trant van het in de achttiende eeuw zo populaire genre, van La nouvelle Héloïse tot aan Les liaisons dangereuses - zou iedereen geestdriftig zijn over de volmaakte constructie.
Vier perioden zijn dan te onderscheiden:
1. een tamelijk stroef begin, waarin Belle zich gereserveerd opstelt als een jong meisje dat terugschrikt voor deze verboden omgang, en waarin d’Hermenches al zijn verleiderstalent aanwendt om haar toch daartoe over te halen;
2. de periode rond het huwelijksaanzoek van Bellegarde, dat alle remmingen wegneemt en het excuus vormt voor een wederzijds ongekende openhartigheid. Zij schrijven elkaar in deze tijd vrijwel dagelijks lange brieven;
3. aan deze fase van de ‘correspondance de feu’ komt een eind met het overhaaste vertrek van d’Hermenches naar Frankrijk, het begin van de derde periode. Hun belevenissen hebben dan geen ander raakvlak meer dan de verwikkelingen rond het voorgenomen huwelijk met Bellegarde. Terwijl de succesvolle militaire carrière van d’Hermenches uiteindelijk naar Corsica voert, wordt Belle steeds onzekerder over haar toekomst. Ondanks al haar bezigheden voelt zij zich in het ouderlijk huis voortdurend minder op haar plaats. Ze leeft weer op tijdens een verblijf van enkele maanden in Engeland, waar ze veel uitgaat en belangwekkende mensen ontmoet. Scherpzinnig en geestig analyseert ze de Engelse politiek, de verschillen in omgangsvormen tussen de ‘beau-monde’ in Engeland en in Nederland. Ook in dat opzicht zit alles ‘romantechnisch’ prachtig in elkaar: steeds als het verhaal wat saai dreigt te worden, doet zich een ontwikkeling voor die de aandacht weer weet te boeien. Het is fascinerend om naast elkaar een uitvoerig verslag van d’Hermenches te lezen over de gevechten op Corsica en een relaas van Belle over het bezoek dat prins Hendrik van Pruisen aan Slot Zuylen brengt; maar het maakt tegelijk heel duidelijk dat deze episode het voorspel vormt van een onvermijdelijke verwijdering;
4. deze voltrekt zich in de vierde fase, waarin het huwelijk met Bellegarde definitief van de baan is. Daarmee is ook de kans verkeken op een ‘leven in elkaars gezelschap’, waarop d’Hermenches vaak heeft gezinspeeld. Terwijl hij op Corsica verblijft, is Belles moeder overleden; zij heeft in die droeve tijd troost en steun gezocht bij de Charrière, en als haar besluit om met deze te trouwen vrijwel vaststaat, lijkt d’Hermenches spijt te krijgen van zijn drang naar ongebondenheid. De relatie is dan echter reeds te zeer verstoord: hoewel Belle zich ervan bewust is dat hij alsnog op een aanzoek wil aansturen, laat zij zich daardoor niet van haar besluit weerhouden. Na haar huwelijk worden de brieven steeds schaarser. Die van Belle krijgen een vriendelijk-afstandelijke toon, terwijl uit de epistels van d’Hermenches de verbittering spreekt van een ontgoocheld man. Zo krijgt de correspondentie ook een fraaie afronding, althans vanuit literair oogpunt: een idylle bleek onmogelijk, maar ook daarbuiten hebben de beide hoofdpersonen het geluk niet kunnen vinden. De allerlaatste brief, geschreven door d’Hermenches kort nadat hij in 1776 hertrouwd was, is zó vormelijk van toon dat ik daarin hetzelfde heb gedaan als in de brief waarmee de correspondentie begint (dat is Belles allereerste, schuchtere brief, die zij als meisje van negentien schreef aan de Don Juan van Den Haag): in die beide brieven heb ik hen u tegen elkaar laten zeggen. Dat is het enige ‘literaire’ element dat ik aan deze bij uitstek literaire correspondentie heb toegevoegd.
Daarmee ben ik aangeland bij de vertaling zelf, bij de problemen die zich daarbij voordeden en de keuzes die ik heb gemaakt. Ik wil hier niet ingaan op allerlei vertaaltechnische details, maar in grote lijnen de belangrijkste problemen aanstippen.
Het eerste is dat van het verschil in taalstructuur tussen het Frans en het Nederlands. Juist bij teksten uit de achttiende eeuw doet zich dat heel sterk voelen: de logische, heldere zinsbouw van het Frans is voertuig bij uitstek voor het rationele denken van de Verlichting. Ook lange zinnen en gecompliceerde betogen kunnen daarin hun strakke helderheid behouden. In het Nederlands vergt dat door een andere grammaticale structuur dikwijls kunstgrepen, maar die mogen niet als zodanig zichtbaar zijn. Daarbij worden de fraaiste oplossingen soms nog bedorven door typische vertaalproblemen: zij leveren bijvoorbeeld een storend eindrijm op, of een te dicht achter elkaar gebruiken van hetzelfde woord.
Het tweede probleem dat ik hier slechts even wil aanroeren is de gevoelswaarde van termen als tendresse, amour, passion, sentiment, vertu, probité, enz., die juist in deze correspondentie veel voorkomen en juist hier voortdurend om herijking vragen. In twintigste-eeuwse teksten zijn voor al die woorden tamelijk nauwkeurige Nederlandse equivalenten te vinden, maar over de afstand van twee eeuwen heen is dat veel moeilijker. Dit nog afgezien van het altijd aanwezige probleem dat abstracte termen als âme, coeur, esprit, in het Frans veel gebruikelijker zijn dan in het Nederlands: daarvoor moet steeds weer in de context een juiste vertaling worden gezocht.
Op het derde probleem wil ik iets dieper ingaan. In achttiende-eeuws Nederlands kon ik deze brieven niet vertalen, al had ik het gewild. Ook vanuit vertaalkundig oogpunt zijn er goede redenen aan te voeren om dat niet te doen. Het Frans is immers in de afgelopen twee eeuwen veel minder veranderd dan het Nederlands en doet daarom veel minder gedateerd aan. In onze taal is niet alleen de spelling, maar zijn ook de zinsbouw, de grammatica en het vocabulaire ingrijpend gewijzigd.
Het Frans uit die tijd doet echter op de spelling na weinig tijdgebonden aan, en er is dus alles voor te zeggen het te vertalen in Nederlands dat niet erg afwijkt van hedendaags Nederlands. Daarmee bedoel ik dat ik getracht heb woorden en uitdrukkingen te vermijden die een ál te moderne - en dus ook weer tijdgebonden - klank hebben, evenals anachronismen of een al te gemeenzame toon. Want enerzijds dienden wel overbodige drempels voor de toegankelijkheid van de tekst te worden weggenomen om Belles geestigheid, haar intelligentie, haar oorspronkelijke en onafhankelijke denktrant niet te bedekken onder taalkundig stof, maar anderzijds moesten de brieven natuurlijk ook weer niet klinken alsof ze tien jaar geleden geschreven werden. Daarom heb ik met een soms wat statige zinsvorm, en met idioomkeuzes die naar het archaïsche neigen (goedgeluimd in plaats van vrolijk, meestentijds in plaats van meestal, enz.), geprobeerd op onnadrukkelijke wijze iets van de klank van een voorbije tijd aan te brengen.
Er zijn maar twee instanties die kunnen beoordelen of ik in die opzet ben geslaagd. De ene is de tijd: als mijn vertaling over vijftien jaar ouderwets wordt gevonden in plaats van min of meer tijdloos, heb ik mij ongewild toch te veel door het hedendaagse taalgebruik laten beïnvloeden. En de andere wordt gevormd door de lezers van nu, en dan vooral door diegenen die deze brieven ook in het Frans hebben gelezen: het is aan hen om te beoordelen of deze Nederlands schrijvende Belle klinkt als de Frans schrijvende.
Résumé de ‘Amour à distance’
Après l’achèvement des Oeuvres Complètes l’éditeur envisagea des publications partielles en traduction néerlandaise et, pour commencer, celle de la première correspondance qui ait eté conservée: l’échange de lettres avec Constant d’Hermenches (1760-1776).
Le titre Amour à distance se rapporte en premier lieu à la relation entre ces deux personnes. Il ne fait pas de doute qu’elles aient tenu l’une à l’autre, mais il est non moins certain que, dès le début, elles ont considére qu’un mariage serait impossible. Leur relation en devint un jeu compliqué d’attraction et de rejet. Aussi longtemps que Belle se montre réservée, d’Hermenches lui écrit de manière provocante qu’il n’y a pas de différence entre l’amitié et l’amour, mais lorsqu’elle se départit de sa retenue, il paraît reculer devant les conséquences possibles. Quelles furent les raisons de ces oscillations, sans doute ne pourra-t-on jamais le déceler. Peut-être se détournait-elle d’un mariage ou d’une liaison par crainte d’aller au devant d’une déception.
Une deuxième justification du titre de ce recueil se puise dans l’amour de la littérature qui joue si évidemment un rôle dans le plaisir que ces deux personnes éprouvent à s’écrire. Outre le fait qu’au cours de ces années sa correspondance était à peu près le seul exutoire de la passion de Belle, l’échange de lettres avec d’Hermenches présente d’une autre façon encore un caractère littéraire, à savoir la forme qui fait songer à un roman épistolaire soigneusement conçu.
On peut distinguer quatre périodes:
1. un début assez heurté, au cours duquel Belle se montre réservée tandis que d’Hermenches déploie tout son talent de séducteur;
2. la période autour de la demande en mariage de Bellegarde, qui écarte toute inhibition et fournit l’excuse d’une franchise sans précédent;
3. le départ précipité de d’Hermenches pour la France. Leurs destinées n’ont alors plus d’autre point commun que les complications qu’entraîne le mariage projeté avec Bellegarde. Belle est toujours plus incertaine de son avenir et cet épisode constitue le prélude de leur éloignement;
4. celui-ci se réalise au cours de la quatrième phase, lorsque le mariage avec Bellegarde disparaît définitivement de l’horizon et du même coup, la perspective d’une vie en compagnie l’un de l’autre, à laquelle d’Hermenches a souvent fait allusion. La mère de Belle est morte et Belle a cherché consolation et soutien auprès de Charrière. Apres son mariage les lettres se font de plus en plus rares. Celles de Belle prennent un ton amicalement distant, tandis que celles de d’Hermenches trahissent l’amertume d’un homme déçu.
Une idylle avait paru impossible, et de plus aucun des deux protagonistes n’avaient pu trouver le bonheur.
Quant à la traduction, je me bornerai à relever les problèmes les plus importants:
Le premier résulte de la différence de structure entre le français et le néerlandais. La construction logique plus claire de la phrase française est le véhicule par excellence de la pensée rationnelle des Lumières. Ce ne peut être rendu en néerlandais que par une structure grammaticale différente et souvent au prix d’artifices qui doivent demeurer invisibles.
Le deuxième problème naît de la valeur sentimentale de termes comme tendresse, amour, sentiment, vertu, probité, etc. qui apparaissent fréquemment dans la correspondance et requièrent d’être jaugés à nouveau.
Le troisième problème réside dans le fait que ces lettres, l’eussé-je voulu, ne pouvaient être traduites en néerlandais du XVIIIe siècle. Le français de cette époque date en effet bien moins que le néerlandais. Il s’indiquait dès lors d’user d’une langue qui ne s’écarte guère du néerlandais d’aujourd’hui, tout en évitant les mots qui auraient une résonance trop moderne. J’ai donc opté pour une langue un peu archaïque et une forme de phrase empreinte d’une certaine dignité, afin d’apporter, sans appuyer, quelque résonance d’un temps disparu.

Lettre de Zuylen et du Pontet, no. 13 (septembre 1988), pp. 13-15.






HOME